“Met mijn ogen open zag ik voorwerpen ritmisch heen en weer bewegen. Ik zag overal geometrische patronen. Kleuren veranderden en werden levendiger. Sterker nog, wat ik met mijn ogen dicht begon te zien overtrof datgene wat ik zag met mijn ogen open: de meest onbeschrijfelijke patronen voortdurend in beweging.”
– Peter Sjöstedt Hughes in Noumenautics –
“Ik voelde een uitzinnige extase en was ervan overtuigd dat dit de enige echte en onveranderlijke staat van zijn was. Alle andere gebeurtenissen, inclusief onze dagdagelijkse ervaringen, zijn niet meer dan voorbijgaande dromen. Ik twijfel er niet meer aan: het is deze extase die iedereen te wachten staat wanneer de laatste restanten van hun individualiteit voorgoed verdwenen zijn.”
– Blofeld in Philosophy of Psychedelics –
Fenomenologie is afgeleid van de Griekse woorden phainomenon (‘dat wat verschijnt’) en logos (in deze context ‘studie’). Het was de Oostenrijks-Duitse filosoof Edmund Husserl (1859-1938) die de fenomenologie introduceerde in het begin van de 20ste eeuw in zijn werk Logische Untersuchungen (1901). Fenomenologie is de studie die de directe ervaring van verschijnselen – de zogenaamde ‘fenomenen’ – bestudeert.
Volgens de fenomenoloog maken we een denkfout: we verwarren de wetenschappelijke abstracties met de werkelijkheid zoals die direct beleefd wordt. Anders geformuleerd: we verwarren de kaart met het gebied. De wetenschappelijke mentaliteit heeft ons bewustzijn in haar greep en het gevolg hiervan is dat onze dagelijkse ervaring verkeerdelijk wordt afgeschilderd als ‘onwetenschappelijk’ of ‘onecht’. Husserl wilde teruggaan naar de wereld zoals die direct beleefd wordt, de leefwereld (Lebenswelt), de voorwetenschappelijke of alledaagse ervaren wereld. Het is niet zo dat wij toegang zouden kunnen hebben tot een objectieve wereld die volledig onafhankelijk van ons bewustzijn bestaat. Er zijn enkel fenomenen: dingen die zich aan het bewustzijn tonen, maar er zijn geen dingen die op zichzelf bestaan.
Er is een kloof tussen de objectiverende wetenschap enerzijds en de door subjectiviteit doordrongen leefwereld anderzijds. Welnu, de fenomenologie wil deze kloof – de kloof tussen het subjectieve en het objectieve – dichten doordat ze meent dat de wereld en het bewustzijn op een zodanige manier met elkaar vervlochten zijn dat uitspraken over een wereld voorbij de grenzen van het bewustzijn onzinnig zijn. Subjectiviteit en objectiviteit kunnen voor de fenomenoloog niet los van elkaar worden gedacht. Er is geen objectieve werkelijkheid die onafhankelijk van ons bewustzijn bestaat.
De denkers binnen de fenomenologische traditie zetten de beschrijving van de manier waarop de wereld wordt ervaren centraal in hun denken. Ze menen immers dat de alledaagse ervaren wereld uit het zicht is verdwenen en dit ten gevolge van de dominante invloed van het sciëntisme binnen het hedendaagse westerse denken. Alleen wetenschap vormt een legitieme bron voor uitspraken over de werkelijkheid en elk fenomeen moet zijn grondslag hebben in een natuurwetenschappelijke verklaring, zo beoogt de sciëntist. Het is evenwel deze binnen het westerse denken doordrongen sciëntistische overtuiging die de fenomenoloog problematisch vindt, want ze gaat voorbij aan de concrete ervaring van het bewustzijnsleven.
Voor Husserl is niet het cogito – ‘het denkende en op zichzelf teruggeworpen ik’ van Descartes – de eerste zekerheid, maar wel de intentionele gerichtheid van het bewustzijn op de wereld: elke geestestoestand wordt fundamenteel gekenmerkt door ‘de gerichtheid op iets’ of ‘de verwijzing naar een inhoud’. Met intentionele gerichtheid – een begrip afkomstig van de psycholoog Franz Brentano (1838-1917) die de leermeester van Husserl was – bedoelde hij bijvoorbeeld dat jouw bewustzijn nu gericht is op deze tekst. Wanneer je je het gezicht van René Descartes bijvoorbeeld inbeeldt, dan is jouw bewustzijn gericht op dat ingebeelde gezicht. Bewust zijn is m.a.w. altijd te verstaan als een op iets gericht zijn. Of het nu gaat om gedachten, waarnemingen van een buitenwereld of ingebeelde zaken… Alles waarvan we zeggen dat het gegrond is in enige vorm van mentaliteit is gericht op iets: gedachten op datgene wat we denken, waarnemingen op datgene wat we waarnemen en ingebeelde zaken op datgene wat we inbeelden. Het is dus niet mogelijk het bewustzijn te denken onafhankelijk van de inhoud waarop het zich richt.
Naast Edmund Husserl, waren ook Martin Heidegger en Jean-Paul Sartre fenomenologen, maar dan wel fenomenologen die elk hun eigen en unieke klemtonen ontwikkelden met het ideeëngoed van Edmund Husserl in het achterhoofd. Heidegger (1889-1976) richtte zich, in tegenstelling tot Husserl, meer op de menselijke existentie. Niet het zuivere intentionele bewustzijn stelde hij centraal, maar wel het in-de-wereld-zijn. Het menselijk bestaan krijgt een centrale plaats in Heideggers filosofie en hij benadrukte daarbij onder meer de eindigheid van dat menselijke bestaan en de onvermijdelijke conditie van de mens als ‘geworpen in de wereld’.
Jean-Paul Sartre (1905-1980) baseerde zich op Husserls intentionaliteitsbegrip en maakte er vervolgens een existentiële filosofie van waarin de notie van vrijheid centraal komt te staan. De kern van zijn filosofie begint bij de idee dat het bewustzijn geen inhoud heeft. Bewustzijn is altijd een lege intentionele relatie tot een object buiten zichzelf en dit heeft voor Sartre verregaande existentiële gevolgen. In zijn werk L’être et le Néant (1943) geeft hij aan dat de identiteit van een mens nooit vastligt en ook nooit zal vastliggen. De wereld waarin de mens geboren wordt is waardenvrij en elke in deze wereld geboren mens ontbreekt een eens en voor altijd bepaalde essentie: “L’existence précède l’essence”, zegt Sartre: “existentie gaat vooraf aan essentie”, oftewel ‘dat je bent gaat vooraf aan wat je bent’. Er is niet zoiets als een vaststaande identiteit diep vanbinnen. Diep vanbinnen zijn we niets. We worden fundamenteel gekenmerkt door een leegte, maar juist door deze leegte zijn we vrij om onszelf vorm te geven. In de wereld van Sartre zijn we met andere woorden een in een diepe leegte gewortelde vrijheid.
Het begrijpen van de fenomenen zoals ze zich direct aan het bewustzijn tonen staat centraal in de fenomenologie. Er zijn geen op zichzelf staande dingen, maar enkel fenomenen: dingen die aan het bewustzijn verschijnen. We spreken in de fenomenologie niet over een voor kwantificatie vatbaar object zoals een boek bijvoorbeeld, maar enkel van een niet voor kwantificatie vatbare kwalitatieve boekverschijning. De vraag of een materieel object al dan niet in de buitenwereld bestaat doet in Husserls fenomenologie niet ter zake. De fenomenologie bestudeert namelijk enkel de manier waarop we de dingen ervaren. Alles wat je ervaart is een fenomeen dat binnen het onderzoeksveld van de fenomenologie valt. De fenomenologie houdt zich niet bezig met het zoeken naar een verklaring voor het bewustzijn, maar wel met het beschrijven van ‘hoe het is om iets te ervaren’. Met andere woorden, ze beschrijft wat we onder fenomenaal bewustzijn (Nagel 1974) verstaan.
Met psychedelische fenomenologie bedoel ik de filosofische discipline die de psychedelische bewustzijnstoestand bestudeert. Psychedelica zijn psychoactieve substanties die jouw gewone bewustzijnstoestand en jouw zintuiglijke waarneming veranderen. De bekendste voorbeelden van psychedelica zijn :
• Psilocybine (terug te vinden in magic mushrooms en truffels)
• DMT (Dimethyltryptamine). DMT is onder meer terug te vinden in Ayahuasca, een brouwsel dat wordt toegediend door Sjamanen uit het Amazonewoud in Zuid-Amerika. Opvallend is dat in Latijns-Amerika de consumptie van Ayahuasca voor religieuze doeleinden onder de vrijheid van godsdienst grondwettelijk beschermd wordt.
• 5-MeO-DMT (terug te vinden in de Bufo Alvarius-pad)
• Salvia Divinorum (terug te vinden in de bladeren van een plant uit het Mazatec-gebergte in Mexico)
• Mescaline (terug te vinden in de Peyote-cactus)
• LSD (waarvan de hallucinogene werking voor het eerst ontdekt werd door Albert Hofmann tijdens zijn legendarische fietstocht door Bazel in 1943)
• Ibogaïne (terug te vinden in de wortels van een plant in West-Afrika)
Psychedelica gebruikt men voor zowel recreatieve, therapeutische als spirituele doeleinden. De psychedelische bewustzijnstoestand hangt naast lichamelijke factoren ook grotendeels af van de gemoedstoestand waarin men verkeert (ook wel ‘set’ genoemd) en van de omgeving waarin men zich bevindt (ook wel ‘setting’ genoemd). De psychedelische trip begint eerst en vooral met optredende veranderingen in het lichaam: hartslag en bloeddruk gaan omhoog, pupillen worden wijder (mydriase) en je begint te zweten. Dit komt doordat je sympathische zenuwstelsel dat instaat voor de fight-or-flight reactie actief wordt.
Klassieke psychedelica, waaronder psilocybine en LSD, werken in op de serotonine-receptoren in de hersenen en stimuleren neuroplasticiteit. Neuroplasticiteit is het vermogen van de hersenen om nieuwe verbindingen tussen neuronen te maken. Ook gaan hersengebieden die in normale omstandigheden niet met elkaar communiceren met elkaar communiceren. Tussen deze hersengebieden worden allerlei nieuwe verbindingen gelegd. Dit wordt de entropische breintheorie genoemd en voor sommigen is deze theorie een van de mogelijke verklaringen voor de wonderlijke effecten die tijdens een psychedelische trip optreden. Het defaultnetwerk (Default Mode Network), een netwerk van meerdere hersengebieden dat actief is wanneer we aan zelfreflectie doen en wanneer we piekeren, vertoont minder of zelfs geen activiteit tijdens een psychedelische trip.
Psychedelische psychonauten vinden de psychedelische ervaring onbeschrijfelijk. Woorden kunnen er onmogelijk recht aan doen. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de woorden van de Britse neurowetenschapper Andrew Gallimore in zijn boek Alien Information Theory: “Ik kan het onmogelijk in woorden beschrijven. Niets in de neurowetenschappelijke literatuur had mij kunnen voorbereiden op DMT. Mijn eerste ervaring met deze verbazingwekkende molecule luidde het begin in van een levenslange toewijding aan het onderzoek ervan.”
De psychedelische bewustzijnstoestand wordt over het algemeen gekenmerkt door:
• 1) kleurverandering
• 2) veranderingen in het zien, ruiken, horen, voelen en proeven
• 3) verandering in het besef van tijd en ruimte of zelfs de volledige afwezigheid van tijd en ruimte
• 4) een versterkt gevoel van liefde en schoonheid en
• 5) een verlies van persoonlijke identiteit, wat men in psychedelische kringen ook wel verstaat onder een ‘ego death’ of ‘ego dissolution’. Je hebt het gevoel dat je doodgaat of ophoudt te bestaan.
Er bestaat een belangrijke overlap tussen de kenmerken van de psychedelisch-geïnduceerde bewustzijnstoestand en de bewustzijnstoestand tijdens diepe meditatie. Het is mogelijk dat men qualia heeft die losstaan van een zintuiglijke input. Bijvoorbeeld het zonder ogen zien (dit klinkt inderdaad paradoxaal, want hoe kun je nu in godsnaam zien zonder ogen?) van kleurrijke en bewegende geometrische en caleidoscopische patronen. Het gaat hier over patronen zoals je ze ziet op de muren en plafonds van tempels uit allerlei verschillende culturen. Regelmatig spreken trippers van nieuwe qualia die ze onmogelijk kunnen categoriseren, bijvoorbeeld een nieuwe kleur, een nieuwe geur, een nieuwe emotie of een nieuw geluid waarvan ze niet wisten dat het bestond of zou kunnen bestaan. Ook is er soms sprake van synesthesie waarbij verschillende zintuiglijke ervaringen met elkaar gaan versmelten of overlappen, zoals bijvoorbeeld het proeven van kleuren en het zien van geluiden. Kortom, de psychedelische ervaring is met niets, maar dan ook niets, te vergelijken.

Je kunt je terecht de vraag stellen of dergelijke drastische veranderingen in het bewustzijn de psychedelische psychonauten doet hallucineren omdat ze tijdens hun trip dingen lijken te zien en te geloven die in beginsel – en binnen een materialistisch wereldbeeld – niet echt zijn. De Britse filosoof Peter Sjöstedt Hughes merkt hierbij bijvoorbeeld op dat de buitenzintuiglijke ervaringen tijdens zo’n psychedelische trip niet per se als hallucinatoir bestempeld moeten worden louter omwille van het feit dat psychedelische ervaringen niet met de zintuigen waar te nemen zijn. We hebben namelijk geen enkele reden om aan te nemen dat onze waarneming beperkt zou zijn tot de traditionele vijf zintuigen. Ook de filosoof Ole Martin Moen vindt, net zoals Sjöstedt Hughes, dat we niet gerechtigd zijn om psychedelische ervaringen af te doen als hallucinatoire ervaringen, want de idee dat psychedelica ons bewustzijn verkeerdelijk zouden vervormen is gebaseerd op een onjuiste assumptie, namelijk de assumptie dat onze dagelijkse perceptie van de wereld waarheidsgetrouw en objectief is. Is het niet wat overmoedig om te denken dat wat we niet in onze dagelijkse perceptie waarnemen of wat we niet objectief kunnen vaststellen volstrekt onmogelijk is?
Sommige filosofen nemen ook aan dat Plato’s dualisme tussen lichaam en geest – dat later een centrale rol zou gaan spelen in het Christendom – gebaseerd was op psychedelische ervaringen die Plato zelf regelmatig had ondergaan. Plato nam namelijk regelmatig deel aan de zogenaamde ‘mysteriën van Eleusis’ die in het Oude Griekenland in de buurt van Athene werden georganiseerd. Deze religieuze rituelen werden gekenmerkt door inwijdingsrituelen en een eed van geheimhouding. De deelnemers dronken tijdens deze mysteriën kykeon; een drankje dat bestond uit gerst, munt, water en een psychedelisch bestanddeel genaamd ergot. De deelnemers konden zo – na een periode gevast te hebben – in een diepe spirituele en intellectuele bewustzijnstoestand geraken en daarbij met de Griekse goden van de Hades (de onderwereld) in contact komen om zo uiteindelijk ‘een wedergeboorte’ te ervaren. Ook de Spaanse conquistadores en missionarissen waren tijdens hun veroveringen op het Amerikaanse continent in de 16de en 17de eeuw getuige van het ritueel gebruik van psychedelica door de Azteken in hun hoofdstad Tenochtitlan (Mexico). Dit blijkt onder meer uit de volgende passage in hun geschriften: “Ze hadden hun eigen manier van dronken zijn, namelijk dronken zijn door het eten van (psychedelische) paddenstoelen en schimmels (…). Ze aten ze rauw op en ze vonden ze bitter smaken. Ze aten er daarom ook honing bij. Ze begonnen niet veel later te hallucineren en slangen te zien. Ze noemden de paddenstoelen ‘teonanactl’ wat ‘het vlees van God, de duivel die ze aanbeden’ betekende (…). De priesters aten ‘Ololuiqui’ (LSA zaden) om met de goden in contact te komen. De priesters hadden satanische hallucinaties. De duivel begon met hen te spreken en ze werden helemaal gek.” (Spaanse conquistadores over het psychedelisch druggebruik van de Azteken in Graham Hancocks Visionary: The Mysterious Origins of Human Consciousness).

Een psychedelische trip gaat vaak gepaard met een mystieke ervaring. Een mystieke ervaring is een ervaring die gekenmerkt wordt door heiligheid – wat je ervaart wordt als buitenwerelds beschouwd – en door het gevoel dat je oog in oog komt te staan met een werkelijkheid die echter lijkt dan de alledaagse werkelijkheid. Men is er rotsvast van overtuigd de geestelijke grond van de werkelijkheid, de grond van al wat is, eindelijk te hebben ervaren. Of zoals Michael Pollan het in zijn boek how to change your mind verwoordde: “De overtuiging dat je een diepe objectieve waarheid is onthuld is hét kenmerk van de mystieke ervaring, ongeacht of deze werd veroorzaakt door een drug, meditatie of vasten, (…). William James noemde dit de noëtische kwaliteit: mensen hebben het gevoel dat ze op de hoogte zijn van een diep geheim van het universum en ze kunnen niet van die overtuiging worden ontdaan.”
Het is deze mystieke ervaring die alle spirituele tradities met elkaar gemeen hebben en het is die ervaring die een selecte groep van individuen in verschillende culturen doorheen de geschiedenis heeft meegemaakt. Of dit nu het gevolg is geweest van natuurlijke aanleg of van rigoureuze training (denk maar aan diepe meditatie bijvoorbeeld): Boeda, Jezus, de Soefi-mystici van de Islam en de Vedanta-mystici van het Hindoeïsme,… Allemaal hadden ze deze bewustzijnstoestand bereikt. Ook voor Zwitsers psycholoog Carl Gustav Jung (1875-1961) was deze bewustzijnstoestand een manier om de diepte in zichzelf en het collectieve onderbewuste van de mensheid te verkennen. Jung geloofde ook dat deze bewustzijnstoestand erg leek op wat de gnostische Christenen ervaarden wanneer zij ‘gnosis’ – een goddelijke kennis, een goddelijk inzicht – verkregen.
Als besluit kunnen we stellen dat de fenomenologie – in haar streven om de ervaring centraal te stellen – een vruchtbare grond biedt om de psychedelische bewustzijnstoestand op een niet-reductionistische manier te benaderen. Psychedelische fenomenologie doorbreekt de grenzen van het klassieke sciëntisme door ruimte te maken voor subjectieve, kwalitatieve ervaringen die zich aan de traditionele zintuigen onttrekken en daarmee de fundamenten van ons werkelijkheidsperspectief bevragen. Ze herinnert ons eraan dat onze alledaagse ervaring slechts één van de vele manieren is waarop bewustzijn zich kan tonen, en dat het bewustzijn misschien wel oneindig veel rijker is dan wat gangbare modellen suggereren. De fenomenologische benadering toont hoe bewustzijn altijd intentioneel is – altijd gericht op iets – maar dat ‘iets’ kan evengoed een onbekende kleur, een nieuwe vorm van tijdsbeleving of een directe ervaring van het heilige zijn. Wat we in een psychedelische toestand ervaren is dus niet noodzakelijkerwijs illusoir, maar vormt een alternatieve verschijningsvorm van de werkelijkheid die even fundamenteel is als onze gewone waarneming. Fenomenologie leert ons opnieuw te luisteren naar de ervaring zelf, zonder haar onmiddellijk te herleiden tot hersenactiviteit of pathologie. Zo opent ze de deur naar een radicaal ander begrijpen van wat het betekent om mens te zijn. Misschien is het uiteindelijk niet de psychedelische ervaring die vreemd is, maar onze vanzelfsprekende overtuiging dat we de wereld al kennen.
Gepubliceerd door Thomas Van Neste