“Het bewustzijn gaan we in de nabije toekomst kunnen demystificeren. De wetenschappelijke en technologische vooruitgang stelt ons in staat de meeste hedendaagse en toekomstige problemen op te lossen, dus ook de problemen die oprijzen bij het verklaren van het bewustzijn. Het geheel aan nieuwe wetenschappelijke methoden en theorieën zullen ons daarbij helpen.” Het waren deze hoopgevende woorden die ik niet zo lang geleden uit de mond hoorde komen van een bekende neurowetenschapper.
Is het optimisme van deze neurowetenschapper wel terecht? Het is deze vraag die je in jouw achterhoofd moet houden tijdens het lezen van deze tekst. Een tekst die zal gaan over de metafysische vraag naar de aard van het bewustzijn en waarbij gekeken wordt naar de verschillende invullingen van het bewustzijn. Ik beperk mij daarbij tot: (1) fenomenaal bewustzijn, qualia en het moeilijke bewustzijnsprobleem (2) de hedendaagse invullingen van het bewustzijn (3) drie veelgebruikte wetenschappelijke bewustzijnstheorieën, en (4) het constitutief micropsychisme en het analytisch idealisme als alternatieve – maar daarom niet minder relevante – posities in dit debat.
Wat het bestek van deze tekst te buiten gaat, is de geschiedenis van dit thema binnen de westerse filosofische traditie, de vraag naar de causale status van het bewustzijn (heeft het bewustzijn een oorzakelijke werking op het menselijk gedrag?) en zijn wetenschappelijke relevantie, alsook het representatieprobleem: Gaan breintoestanden systematisch samen met representaties? Zo ja, wat zijn deze representaties dan precies? En hoe slagen breintoestanden erin te representeren wat ze representeren?
There ain’t no such thing as a so called ‘easy problem’
Fenomenaal bewustzijn slaat op het fenomenale aspect van het bewustzijn: hoe het voor een organisme is om een organisme te zijn. Iets is fenomenaal bewust als er zoiets is om het te zijn. Deze definitie werd voor het eerst gebruikt door de filosoof Thomas Nagel in zijn bekende artikel ‘What is it like to be a bat?’. ‘Oké, en dan?’ hoor ik je nu denken. Wat is er zo speciaal aan fenomenaal bewustzijn? Welnu, volgens Nagel is het volledig privé waardoor het buiten het onderzoeksdomein van de wetenschap valt. Er is volgens hem een onoverbrugbare kloof tussen fenomenaal bewustzijn en elke wetenschappelijke beschrijving ervan: zelfs wanneer we alles weten over de hersenen en het zenuwstelsel van een vleermuis, dan nog weten we niet hoe het voor een vleermuis is om een vleermuis te zijn, hoe het voor een vleermuis is om bijvoorbeeld in een donkere grot rond te vliegen, ondersteboven te hangen of bloed te drinken.
Qualia (enkelvoud quale) is een andere term die in deze discussie veel wordt gebruikt. Qualia zijn de kwalitatieve aspecten van onze ervaringen, hun subjectieve beleving: hoe het is om ze te hebben. Hoe het bijvoorbeeld is om de smaak van een sinaasappel te proeven, hoe het is om hoofdpijn te hebben of hoe het is om koffie te ruiken. Het speciale aan qualia is dat enkel jij er toegang tot hebt en ze voor de rest ontoegankelijk zijn voor wie dan ook. Ze zijn onbeschrijfbaar en ondefinieerbaar.
Beeld je – om het bovenstaande wat te verduidelijken – Mary in. Mary brengt als neurowetenschapper heel haar leven door in een zwart-witte kamer. Alles in deze kamer is zwart of bestaat uit een grijstint: de muren, haar pyjama, haar koffie, haar eten, haar bureau, haar boeken, haar TV, enz. Mary kent alle informatie over kleurwaarneming uit haar hoofd: welke lichtfrequenties van welke oppervlakten reflecteren, hoe lichtgevoelige receptoren in de ogen worden gestimuleerd, enz. Niet veel later wordt ze uit de zwart-witte kamer vrijgelaten en ziet ze rood (technischer geformuleerd: ze heeft een roodquale). Het is op dat moment dat ze iets nieuws leert: ze leert hoe het is om rood te zien. Wanneer het dus gaat over kleurwaarneming schiet alle wetenschappelijke literatuur over kleurwaarneming tekort, want er is altijd een belangrijk aspect – zo niet het belangrijkste – dat hier ontbreekt, namelijk hoe het is om een kleur te zien: de kleurquale.
Welnu, als de kwalitatieve aspecten van onze ervaringen onmogelijk te kwantificeren zijn, hoe moeten we ze dan integreren in het hedendaagse wetenschappelijke wereldbeeld? Is deze integratie überhaupt mogelijk? Sommige filosofen antwoorden negatief op deze laatste vraag en stellen dat qualia onmogelijk kunnen behoren tot het domein van het fysische waarin alles – subjectieve beleving incluis – uiteindelijk te herleiden valt tot elementaire deeltjes en te verklaren valt op basis van fysische processen en wetmatigheden. Als qualia bestaan is het fysicalisme onjuist volgens hen en moeten we daarom teruggrijpen naar een dualistische, panpsychistische of zelfs idealistische ontologie (infra).
Hoe kan je op basis van breintoestanden en hun objectieve eigenschappen – gewicht, grootte, plaats, enz. – het ontstaan en samengaan van de kwalitatieve aspecten van onze ervaringen uitleggen? Anders gezegd: hoe en waarom leiden breintoestanden tot qualia? Hoe ontstaat bijvoorbeeld een roodquale wanneer je een rijpe tomaat ziet? Waarom zie je geen groenquale wanneer je een rijpe tomaat ziet? Waarom heb je een quale in plaats van geen quale bij het zien van een rijpe tomaat? Deze vragen kaderen binnen het moeilijke bewustzijnsprobleem van de Australische filosoof David Chalmers. Dit probleem zette hij uiteen in zijn bekende artikel ‘Facing up to the Problem of Consciousness’. Ook al weet je alles, tot in het kleinste detail, over de processen in onze hersenen, je geeft daarmee geen antwoord op de – nog belangrijkere – bovenstaande vragen.
Een illusie?
‘Qualia zijn illusies.’, aldus de filosofen Keith Frankish en Daniel Dennett. De kwalitatieve aspecten van onze ervaringen lijken te bestaan, maar in werkelijkheid zijn ze ficties, ‘magische trucs’ die ons brein met ons uithaalt. We hebben volgens Frankish en Dennett geen goede reden om aan te nemen dat ze bestaan. Denken dat we bewust zijn is een bedrieglijke intuïtie – één met een evolutionair voordeel weliswaar: als we verkeerdelijk denken dat qualia bestaan en bijzonder zijn, dan zijn we meer geneigd ons eigen leven in stand te houden en ons voort te planten.
We moeten echter helder kunnen uitleggen hoe het brein erin slaagt deze magische truc op ons uit te oefenen: hoe slaagt het brein erin ons te laten denken dat qualia ‘echt’ bestaan? Hoe kan het brein ons verkeerdelijk laten denken dat we bewust zijn? Dit wordt ook wel ‘het illusieprobleem’ of ‘het metaprobleem van het bewustzijn’ genoemd. Wanneer we het metaprobleem hebben opgelost zullen we inzien dat Chalmers’ probleem een schijnprobleem was. Fenomenale realisten komen vaak met de m.i. terechte objecties dat (1) ‘iets als een illusie ervaren’ zelf kwalitatief of experiëntieel is, en dat (2) je slechts kunt spreken van een illusie wanneer iemand zich van een illusie bewust is.
Volgens Patricia Churchland moeten we ook stoppen met het gebruiken van een vocabulaire dat bestaat uit mentalistische termen (termen zoals verlangens, emoties, gedachten, enz.). Het gebruik van dergelijke termen – in de psychotherapie of in de rechtspraak bijvoorbeeld – brengt ons geen stap dichter wat betreft een beter begrip van het bewustzijn. We moeten in plaats daarvan onze aandacht richten op de nieuwe neurowetenschappelijke bevindingen, want het zijn deze bevindingen die ons in het verleden geholpen hebben en ons ook in de toekomst gegarandeerd zullen helpen.
Geen mentale, maar functionele en biologisch noodzakelijke toestanden
De meeste neurowetenschappers en filosofen vinden dat we moeten kijken naar de functie die het bewustzijn vervult. Ze zijn functionalisten: uitleggen wat bewustzijn doet volstaat. Mentale toestanden vallen volledig samen met hun functioneel profiel. Zo’n functioneel profiel staat los van en verwijst nooit naar een fysieke basis of een interne samenstelling. Hoe het is om in een mentale toestand te verkeren is gelijk aan hoe het is om in een functionele toestand te verkeren, waarbij een functionele toestand (pijn bijvoorbeeld) gedefinieerd wordt in termen van input (de aanraking van een heet strijkijzer) en output (een schreeuw).
Velen vinden het niet verrassend dat biologische organismen een vorm van perspectiviteit bezitten. Als zelforganiserende systemen moeten biologische organismen zichzelf in stand houden. Concreet gebeurt dit door een voortdurende uitwisseling met hun omgeving, een omgeving waarin het vereist is dat ze selectief omgaan met prikkels. Dit selectief omgaan met prikkels uit de omgeving zou volgens hen onvermijdelijk gepaard gaan met een vorm van perspectiviteit. Het bewustzijn komt voor hen dus neer op een bewustzijn van de dingen in de omgeving die relevant zijn voor biologische behoeften. De betekenisrijkheid van onze omgeving maakt ons bewust. Dit is het enactivisme: zonder behoeften, zonder dat een biologisch organisme iets wil om zijn zelforganisatie in stand te houden, is er geen bewustzijn.
gecontroleerde hallucinaties, geïntegreerde informatie en metacognitie
Volgens de theorie van het voorspellende verwerkingsmodel is het brein een voorspellingsmachine en zijn onze subjectieve ervaringen gecontroleerde hallucinaties. Het brein is niet louter een passieve ontvanger van prikkels uit de buitenwereld, maar maakt voorspellingen en past deze voorspellingen voortdurend aan. Deze voorspellingen zijn het gevolg van een voortdurende feedback tussen verschillende gebieden voor en achteraan in het brein. Elke discrepantie tussen voorspelde en inkomende input zorgt voor een ‘voorspellingsfout-signaal’ dat zo snel mogelijk weggewerkt moet worden. Dit gebeurt door een nieuwe voorspelling te maken of door het gehele model bij te werken. De inhoud van het bewustzijn is een hallucinatie in die zin dat de inhoud datgene is wat volgens het brein het meest waarschijnlijk is. Neurowetenschapper Anil Seth is aanhanger van deze bewustzijnstheorie.
De geïntegreerde informatietheorie van Guilio Tononi en Christof Koch correleert het bewustzijn met geïntegreerde informatie: bewuste ervaring is de integratie van een hoeveelheid informatie die wordt gemeten aan de hand van de waarde ‘phi’. Hoe hoger phi, hoe bewuster een informatieverwerkend systeem. Nog een andere populaire bewustzijnstheorie is de hogere orde theorie van David Rosenthal. Deze theorie linkt het bewustzijn aan metacognitie: van een ‘lagere orde’ mentale toestand worden we bewust wanneer er in ons brein een proces van ‘hogere orde’ plaatsvindt. Het verschil tussen een bewuste en een onbewuste mentale toestand is dat een bewuste mentale toestand – in tegenstelling tot een onbewuste mentale toestand – geviseerd wordt door een hogere orde gedachte.
Overal proto-fenomenaliteit?
De fysica beschrijft hoe deeltjes (zoals bijvoorbeeld elektronen) zich gedragen, maar ze beschrijft niet wat ze intrinsiek zijn. Deeltjes worden gedefinieerd op basis van hun eigenschappen – massa, lading, aantrekking, afstoting, enz. – en de relatie die ze hebben tot andere deeltjes. We definiëren deeltjes door telkens te beschrijven hoe ze zich verhouden tot andere eigenschappen van deeltjes, maar wat is nu eigenlijk de intrinsieke aard van deze deeltjes? Deze vraag is wat men het moeilijke probleem van materie noemt (inderdaad, het is de tegenhanger van het moeilijke bewustzijnsprobleem). Als het van de Britse filosoof Philip Goff afhangt is deze intrinsieke aard een primitieve vorm van bewustzijn: ‘proto-fenomenaliteit’.
Volgens zijn constitutief micropsychisme zijn primitieve vormen van subjectiviteit de fundamentele bouwstenen van de realiteit. Ons bewuste leven is volgens hem de optelsom van allerlei primitieve, gecombineerde en met elkaar interagerende microsubjecten. Hoera! We hebben Chalmers’ moeilijke probleem opgelost: de vraag hoe breintoestanden kunnen resulteren in fenomenaliteit is verdwenen, want er is enkel fenomenaliteit (als de intrinsieke aard van breintoestanden). Het constitutief micropsychisme kent daarentegen een ander probleem, namelijk het combinatieprobleem: hoe kunnen primitieve vormen van subjectiviteit op microniveau zichzelf constitueren tot een complexer bewustzijn op macroniveau?
Materie als een projectie in en door bewustzijn?
Sommige filosofen denken dat het moeilijke bewustzijnsprobleem onoplosbaar is en komen dan tot de conclusie dat het bewustzijn fundamenteel aanwezig moet zijn. Dit is de essentie van het idealisme. Idealisten houden – in tegenstelling tot panpsychisten – niet langer meer vast aan het bestaan van materie. Dat het bestaan van niet-experiëntiële materie afgeleid kan worden uit het bestaan van experiëntialiteit is voor idealisten een non sequitur. Er is enkel bewustzijn en materie is iets dat door het bewustzijn geconstrueerd wordt: ‘matter is created by the mind’. Het idealisme is niet zo populair onder filosofen en wordt vaak ook geassocieerd met spottende termen zoals ‘hippie trippy’ en ‘new age mumbo jumbo’. Niettemin kent het een rijke geschiedenis zowel in de westerse als oosterse filosofie. Met oosterse filosofie bedoel ik de verschillende boeddhistische stromingen (o.a. Yogacara en Theravada) en hindoe-filosofiescholen (waarvan Advaita Vedanta de bekendste). De filosofen Bernardo Kastrup en Miri Albahari zijn twee hedendaagse idealisten.
Bewustzijn is, zo beweert Kastrup, een ontologisch primitief: een niet te reduceren iets dat niet in termen van iets anders uitgedrukt of verklaard kan worden. Fysicalisten denken dat ze het terrein, de kwaliteiten, kunnen definiëren in termen van de kaart, de kwantiteiten. Ze denken dat – op het moment dat er meer geavanceerde versies van de kaart zullen zijn – het terrein plotseling uit de kaart kan getrokken worden. Dit is principieel onmogelijk. Het moeilijke probleem is voor Kastrup onoplosbaar: er is geen logische brug tussen x hertz, y kilogram of z milliseconden (en hun onderlinge relaties die in wiskundige vergelijkingen weergeven worden) enerzijds en zoetheid, bitterheid, het gevoel van ontgoocheling, etc. anderzijds. Kwaliteiten zijn niet logisch afleidbaar uit kwantiteiten. Het moeilijke probleem is daarom niet echt een probleem, maar eerder een epistemische contradictie.
De werkelijkheid is volgens Kastrup één groot subjectiviteitsveld, een universeel bewustzijn (‘Mind at Large’), en de ontologische status van deze werkelijkheid valt te vergelijken met die van een droom. De buitenwereld die je in jouw droom ervaart, bestaat enkel en alleen binnen jouw bewustzijn dat droomt. Welnu, hetzelfde kan gezegd worden van dat universeel bewustzijn: de wereld waarin jij en ik wakker zijn, wordt door dat universeel bewustzijn gedroomd. Op kosmisch niveau is er sprake van een dissociatieve identiteitsstoornis: een psychische aandoening waarbij verschillende persoonlijkheden van dat universeel bewustzijn ontstaan met elk hun eigen gevoelens, gedachten en herinneringen.
Wat Kastrup hier poneert is uiteraard niet nieuw. Zijn analytisch idealisme vertoont sterke gelijkenissen met de Indiase Advaita Vedanta-traditie die stelt dat de basisrealiteit een onbegrensd bewustzijn (Brahman) is waarin jouw werkelijke essentie (Atman) – vrij van aardse beperkingen, imperfecties en lijden – thuishoort. Aan de hand van het juiste onderricht en jarenlange meditatie kan men de illusoire aard van het ‘ik’ doorzien en zo zijn essentie, een onbegrensd ik-loos bewustzijn, terugwinnen. Miri Albahari verwoordt het als volgt: “Wanneer men voor het eerst nonduaal bewustzijn als de ultieme grond van de werkelijkheid ervaart, zal men de wereld helemaal anders gaan bekijken. Het is alsof iemand gedurende heel zijn leven in een kamer opgesloten zat en plotseling wordt vrijgelaten. Deze persoon zal de kamer nooit meer op dezelfde manier kunnen zien als voorheen.” Het tijdens een mensenleven permanent ervaren van de ware aard van het zelf is wat men in spirituele kringen ook wel onder ‘ontwaking’, ‘verlichting’ of ‘verlossing’ verstaat.
Conclusie
Filosofen en hersenwetenschappers breken al jarenlang hun hoofd over de juiste invulling van het bewustzijn. Het enige wat zeker is, is het volgende: er is allesbehalve consensus en er lijkt aan het debat maar geen einde te komen.
Er zijn er die optimistisch zijn: geef het nog wat tijd en we zullen het bewustzijn volledig kunnen integreren in het fysicalistische wereldbeeld. We moeten volgens hen uit de hoeveelheid aan theorieën de gemeenschappelijke aspecten halen die we met elkaar kunnen linken en dat zal ons vooruithelpen. Voor sommige van hen is er helemaal geen sprake van een probleem: onze huidige theorieën over het bewustzijn volstaan en Chalmers’ ‘hard problem’ is een schijnprobleem waar we niet van wakker moeten liggen.
Anderen zijn minder optimistisch. Begrip opbrengen voor de illusionisten – die met hun conceptuele gymnastiek subjectieve ervaringen wegredeneren – is moeilijk voor hen. Ook vinden ze het idee dat het probleem vanzelf zal verdwijnen naarmate we meer te weten komen over de werking van de hersenen een vorm van wishful thinking. Colin McGinn bijvoorbeeld ziet het moeilijke bewustzijnsprobleem als principieel onoplosbaar. Er bestaat wel een oplossing volgens hem, maar we beschikken niet over het conceptuele en cognitieve vermogen om de oplossing te formuleren.
Tenslotte zijn er nog degenen die – na een lange periode met hun handen in het haar te hebben gezeten – uit pure wanhoop de handdoek in de ring gooien. Ze komen tot het huiveringwekkende besef dat bewustzijn wel eens de substantie van het universum zou kunnen zijn, met alle gevolgen van dien. Wanneer ze dit verkondigen, worden ze onmiddellijk uit de wetenschappelijke community geweerd. Getreurd hierom zijn ze echter niet, want als het idealisme waar is dan rest er nog maar één ding: zo snel mogelijk ontwaken uit de droom, zo snel mogelijk nirvana bereiken. Dit door regelmatig deel te nemen aan psychedelische retraites en dagelijks te mediteren.
Gepubliceerd door Thomas Van Neste